Uiteindelijke dingen

Uiteindelijke Dingen (Final Things) (2003)

with financial support of the NPS and the Fonds voor de Scheppende Toonkunst
first performance: February 14-2004, Vredenburg, Utrecht
Charlotte Riedijk – soprano
Marcel Beekman – tenore
Nederlands Kamerkoor
Radio Kamerorkest
conductor: Mark Foster

In his book De Ondergang van het Morgenland the Dutch author Karel van het Reve, who died in 1999, concludes that in the event of his death his recollections will disappear with him. For example his recollection of Karl, a German communist, who was arrested and decapitated during the 2nd World War.
‘Who’, he wonders, ‘will think of him when I am dead?’ These words are set to music in the fifth and last part of Uiteindelijke Dingen.
Hopefully, this will help keeping the memories of Karl (and Karel himself!) vivid.
The other four parts are also based on words by Karel van het Reve. They all deal with the end of life and dying. The Dutch is clear and plain. Van het Reve’s tone is often ironic and matter-of-fact. The author keeps his distance.
On the other hand the music is direct and expressive. The composer doesn’t keep his distance.
Level-headed words among emotional notes.

PART IV appropriately starts with a rhythmic quotation of the DIES IRAE from Giuseppe Verdi’s Requiem. All musical material goes back to this passage.
The tonal triad, in all its manifestations, is all over the place. The classical theory of harmony plays no role whatsoever anymore.
The solo singers (soprano and tenore) are inextricably bound up with each other. Together they form a new type of voice. They play the role of the author.
Texts not written in the first person are sung by the choir.

words:

PART I (choir):
Er schijnt een kozakkenspreekwoord te zijn dat zegt: waar ik ben, daar is de dood niet, en waar de dood is, daar ben ik. Deze uitspraak is juist. Toch zijn er mensen die bang zijn voor de dood, als ware de dood een onaangename toestand.
(There seems to be a Cossack proverb that says: where I am, death is not and where death is, I am not. This is true. Nevertheless, there are people who are afraid of death, as if death is an unpleasant state.)

PART II (soloists):
De laatste jaren is daar de vergeetachtigheid bij gekomen. Ik wil iets schrijven over laat ons zeggen de vrouw van Goethe. Zodra ik probeer te formuleren wat ik over haar wil schrijven, ontschiet mij de naam. Terwijl ik die naam al vijftig jaar ken.
… Dat is allemaal niets bijzonders, zult u zeggen: iedereen heeft dat wel eens. Maar bij mij komt daar de laatste jaren iets bij. Iets heel vervelends.

Ik wil dus iets beweren over de vrouw van Goethe. Dat zij bij Goethe een goed woordje kwam doen voor haar broer Christiaan Vulpius.
…. Dan gebeurt het volgende: opeens ontschiet mij de naam Christiaan Vulpius.

Terwijl ik al ijsberend probeer de naam terug te halen, ontschiet mij de hele Christiaan. Ik weet opeens niet meer van welke tijdgenoot van Goethe mij de naam ontschoten is.
Eckermann? Zoon August? Secretaris John? Frau von Stein?

Terwijl ik wanhopig probeer althans de naam van Goethe vast te houden, raak ik die naam ook al kwijt en weet niet meer over welke tijdgenoot van wie ik wil schrijven.
Ik zink weg in een poel van vergetelheid. Vaarwel.
(In recent years forgetfulness has been added. I wish to write something about, let’s say, Goethe’s wife. As soon as I try to put into words, what I wish to write about her, the name has escaped me. Although I have known this name for fifty years. …That is not unusual, you would say: it will happen to all of us some time. But in my case something has been added in recent years, something very annoying. So, I wish to write that Goethe’s wife said something to het husband in favour of her brother Christiaan Vulpius. …Then, the following happens: suddenly the name Christiaan Vulpius escapes me. While I try to remember the name, pacing up and down the room, this Christiaan Vulpius escapes me altogether. Suddenly I don’t remember anymore what name of which contemporary of Goethe I have forgotten: Eckermann? Son August? Secretary John? Frau von Stein? Desperately trying to retain at least the name of Goethe, I lose that name as well and I don’t remember anymore what I wish to write about which contemporary of whom. I am sinking into oblivion. Farewell.)

PART III (choir + soloists):
Ook heb ik soms de eigenaardige sensatie dat wat ik meemaak eigenlijk na mijn dood aan het gebeuren is. Ik kom in Leiden en ik denk: zo ziet de Academie er dus uit na mijn emeritaat. Ik loop door Amsterdam en denk: zo ziet de stad er dus uit na mijn dood. Soms sla ik een hele krant over, denkend: dat zijn allemaal postume gebeurtenissen. Dat soort gewaarwordingen wordt versterkt doordat je meer mensen kent onder de doden dan onder de levenden.
(Sometimes I have the strange sensation that what I am experiencing, is actually happening after my death. I am in Leiden and I think: that’s how the university will look like after my superannuation. I am walking in Amsterdam and I think: that’s how the city will look like after my death. Sometimes I skip the daily newspapers, thinking: these are all posthumous events. This kind of sensation is intensified by the fact that you know more people who are dead than alive.)

PART IV (choir):
Toergenjev was al van zijn veertigste jaar in de weer met de dood, en vergeleek het leven na je veertigste met een vesting, die je hardnekkig moet verdedigen, maar die onvermijdelijk zal vallen.

Hij was een jaar of zestig toen hij een keer met de familie Tolstoj om de tafel zat op het grafelijke landgoed Jasnaja Poljana. ‘Qui craint la mort lève la main!’ riep hij opeens en hij stak zijn hand op.

Niemand volgde zijn voorbeeld. Tenslotte stak Tolstoj, uit beleefdheid, ook zijn hand omhoog.
(Turgenjev had been occupied with thinking about death from the age of 40. He compared life after the age of 40 with a fortress, that had to be defended stubbornly, but that inevitably was to fall. One day, when he was about sixty, he was sitting down to dine together with Tolstoy’s family on the country estate Jasjana Poljana. ‘Qui craint la mort lève la main!’ he suddenly cried out and he raised his hand. Nobody followed his example. At last, out of politeness, Tolstoy also raised his hand.)

PART V (choir + soloists):
Wonderlijk is, dat na mijn dood ook mijn herinneringen verdwijnen. Bij ons thuis  kwam in de jaren dertig een kominternagent, Karl genaamd, een Duitser. Hij was een aardige man. Hij sprak altijd heel zachtjes, en rookte Egyptische sigaretten. Hij is tijdens de oorlog in Duitsland gearresteerd en onthoofd. Af en toe denk ik aan hem. Wie zal als ik dood ben aan hem denken?
(It is strange that after my death my recollections also disappear. In the thirties an agent of the komintern, called Karl, a German, used to visit my parental home. He talked in a very low voice and smoked Egyptian cigarettes. During the war he was arrested in Germany and decapitated. Every now and then I think of him. Who will think of him when I am dead?)

Karel van het Reve  (1921-1999)
(PARTS I, III, IV, V from  De Ondergang van het Morgenland, PART II from Achteraf)