Brommerlied (Moped Song) (1983)
with financial support of the Fonds voor de Scheppende Toonkunst
first performance: 1984, Hilversum
Marjanne Kweksilber – mezzo-soprano
Miny Dekkers – accordion
Evert le Mair – percussion
The composition is based on the poem of the same name by Fer Bank. The poet describes how he is riding his moped in the urban traffic. His thoughts wander off and he is imagining having ended up in the animal world.
The piece consists of six parts, divided up into two groups of three. The musical material of both groups is nearly the same. Nevertheless, they differ in atmosphere considerably. By means of a slow shift from regular to irregular rhythms and an increasing friction between the intervals of third and second the predominantly light-footed character of the first half is developing into the more dramatic character of the second half. A gradual change from light to dark, in which the percussion instruments play an important role as well. In this respect the composition is a faithful translation of the poem. The atmosphere is becoming gloomier and gloomier, synchronically with the falling of night.
The piece may also be performed in English. A translation of the text is in the score.
words:
Ik rijd in de morgen
op mijn brommer door de stad en zing luidkeels een ochtendraga
rondom de strakgespannen grondtoon
van het lustig snorrende motortje.
De zon staat al boven
de besneeuwde toppen van de gebouwen
en veegt de mist uit de dalen
zodat er in de straten vrijbaan
gemaakt kan worden voor het verkeer.
Op een vluchtheuvel steekt een man
de vaarboom in het asfalt
en duwt af
behendig sturend langs de kudde fietsers
die verschrikt over de vlakte galoppeert.
In de tram slingeren zich de apen
van achteren naar voren
en krijsen luid om uit te komen boven
het gestamp van de kudde olifanten
en het gedreun van de tam-tam.
Opgejaagd door de voortplantingsdrift voelen
de stieren in de kudde zich verplicht
hun mannelijkheid te tonen
en botsen op het kruispunt
om zo de krachten te meten.
Gillend van de lach
vliegen de wijfjes op
om op het volgende terras
de balts te dansen
tussen de pils en de koffie.
De gevallen gnoe ligt over het stuur
met de horens door de voorruit
bespat met het bloed
dat de avondlucht kleurt
en de straten zoet doet geuren.
De krekels laten de fietsen
van de zwerm piepen
als zij terugkeren
van het werk op het veld
waar voor vandaag alles is kaal gevreten.
De uitlaatgassen hangen loom
tussen de bergen
en het land koelt af
als de hitte van de zon niet langer
het asfalt laat trillen.
In de nacht kruipen de hyena’s tevoorschijn
en vreten zich een weg door de dode gnoe
genoeg overlatend voor de gieren
die op de lantaarnpalen
trouw de dodenwacht houden.
Ik rijd in de nacht
op mijn brommer door mijn bed
en raak verstrikt in de klamboe
waardoor de tse-tse vlieg binnenkomt
die mij in een diepe slaap wikkelt.
translation:
One morning I ride
on my moped through the city
and sing loudly a morning-raga
on the tightly-stretched fundamental tone
of the cheerfully purring engine.
The sun appears above
the snow-covered summits of all the buildings
and sweeps the mist from the valleys
so that every street and avenue can freely
give way to the traffic.
On a traffic island a man puts
his pole in the asphalt
pushes off
and steers skilfully past the herd of cyclists
which startled is galopping across the plain.
In the tram-car the monkeys are unceasingly swinging
to and fro
and always screeching to overcome
the thumping of the enormous herd of elephants
and the rolling of the tom-tom.
Driven by the urge to propagate
the bulls in the herd see it as their obligation
to show their manliness
and collide at the crossroads
to pit their strength against others.
Screaming with laughter
the females fly up
to start the mating season
in front of the next pub
in the midst of beer and coffee.
The fallen gnu is lying on the wheel
its horn butted through the windscreen
spattered with the blood
that stains the evening-sky
and causes the streets to smell sweet.
The crickets make the bicycles
of the swarm chirp
on returning in the evening
from their work in the fields
where everything has been eaten bare for today.
The exhaust-gases hang closely
between the mountains
and the land cools down
when the heat of the sun no longer
makes the asphalt tremble.
At night hyenas creep out into the open
and eat their way through the dead gnu
leaving behind enough for the vultures
which are faithfully keeping the death-watch
on the lampposts.
One night I ride
on my moped in my bed
and get entangled in the mosquito-net
while the tsetse enters
enveloping me in a deep sleep.
Fer Bank